Aan de binnenkant, daar waar God
het nieuwe leven laat ontspringen,
gaat er geen dag voorbij zonder dat we
zijn genade zien openbloeien.
2 Korintiërs 4:16, MSG
Misschien heb je innerlijke verwondingen in relaties opgelopen. Angst om opnieuw gekwetst te worden dwong je om muren om je hart te bouwen die de kwetsbaarheid en de weggestopte pijn moeten afschermen. Je wordt beheerst door een innerlijke drang om nooit meer gekwetst te worden: ‘Dit zal mij nooit meer overkomen!’ Een ferme houding, een macho voorkomen, een schild van ongenaakbaarheid of clownesk gedrag; je bouwt muren om je hart om mensen op afstand te houden of om je verleden te verbergen. Muren die je moeten beschermen en je overeind moeten houden. Muren waarachter je diepste gevoelens, gedachten en verlangens zijn weggestopt.
Aan de buitenkant lijkt er niets met je aan de hand, maar vanbinnen loop je er keihard tegenaan. Je bouwde deze verdedigingsmuren om jezelf te beschermen tegen ‘vijanden’ vanbuiten die je zouden kunnen verwonden. Je werd echter een gevangene van de muren die je zelf hebt gebouwd. Muren om je hart belemmeren je om te groeien, houden je in een isolement en beroven je van je vrijheid. Bovenal staan ze je relatie met God en met mensen in de weg.
Als je een kijkje neemt achter de muren van je bange hart zie je een groot verlangen om geliefd te worden. Alleen Gods bovennatuurlijke liefde kan je verwonde hart genezen. Angst bouwt muren, hoop bouwt bruggen, maar Gods liefde haalt de muren rondom je hart neer. Door de liefdevolle aanwezigheid van de Heilige Geest zal de innerlijke wond zich sluiten en heb je de muren om je angst en pijn te verbergen niet meer nodig. God roept je tevoorschijn. Hij zegt tegen jou: ‘Mijn duif in de rotskloof, verscholen in de bergwand, laat mij je gezicht zien, laat mij luisteren naar je stem, want je stem is zo lieflijk, je gezicht zo bekoorlijk’ (Hooglied 2:14). God wil je in de ruimte zetten, zodat jij je hart wijd open zet voor Hem en de mensen om je heen.
Dank U Vader,
Ik zet mijn hart open
om uw liefde te ontvangen
die in mij zijn werk zal doen.