De profeten vóór de komst van Jezus hadden slechts een glimp van God opgevangen. Zelfs al die glimpjes bij elkaar gaven nog geen duidelijk beeld van wie God werkelijk was. Gods openbaring in Jezus is daarentegen volledig, definitief en slechts voor één uitleg vatbaar. De schrijver van de Hebreeënbrief kan en wil er niet omheen: ‘In het verleden heeft God vaak en op veel manieren tot onze voorouders gesproken door de profeten. Nu, op het einde der tijden, heeft Hij tot ons gesproken door zijn Zoon. (…) De Zoon is de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen’ (Hebreeën 1:1-3, GN).  Het Griekse woord voor ‘afdruk’ is charakter. Het karakter van God wordt zichtbaar in Jezus. Hij is de volmaakte belichaming van Gods karakter. Jezus heeft God een gezicht gegeven. In Hem zien we dat God nooit iemand een ziekte bezorgd heeft, of dat er mensen door zijn toedoen krankzinnig werden. Als we naar Jezus kijken zien we iemand die met ontferming is bewogen. Iemand die melaatsen, lammen en blinden een hand toesteekt door ze te genezen. Iemand die radeloze mensen moed inspreekt en visie geeft op het Koninkrijk van God. Iemand op wie je aankunt. Iemand die je nooit laat vallen. Sprekend zijn Vader. Nu weet je zeker hoe God is. Je mag weten dat Hij nooit meer zijn gezicht van je afwendt. Al ga je de mist in. Ook al faal je. Al bid je nog zo oppervlakkig. Al schaam je je en gaat alles mis. God keert zijn gezicht niet van je af. Nooit! Hij blijft met ogen vol van liefde naar je omzien.

Uit: Hoe God naar je kijkt