Geadopteerd door God
Het komt voor dat een lammetje sterft tijdens de bevalling. Het moederschap blijft dan zonder lam achter. Ook gebeurt het dat een moederschaap sterft als zij haar jong ter wereld brengt. Dan blijft haar lam moederziel alleen achter. Een moederloos lam zal het in zijn eentje niet redden. Zo’n ‘weeslam’ heeft een ‘adoptiemoeder’ nodig.
De herder weet dat er niemand zo geschikt is als een moederschaap dat net haar lam verloren heeft. Er is echter één probleem: het moederschaap zal een vreemd lam niet accepteren. Het ruikt niet als haar eigen. Eeuwen geleden hebben de herders uit het oosten hier iets op gevonden. Omdat ze niets verloren lieten gaan, werd het lam dat was gestorven gevild. Daarna hulde de herder het moederloos lammetje in de vacht van het gestorven lam om het zo bij de adoptiemoeder te plaatsen. Bekleed met het lam dat gestorven is, zal het moederschaap het lammetje aannemen omdat het nu wel ruikt als haar eigen. Een prachtig beeld van hoe God jou ‘in Christus’ aanneemt als zijn geliefde kind.
Waarschijnlijk had Paulus zo’n lam voor ogen toen hij zei dat jij – als je ‘in Christus’ gedoopt bent – je met Christus bekleed hebt en dat God jou ‘in Christus’ heeft aangenomen als zijn geliefde kind. Bekleed met het Lam kijkt God nu met ogen vol liefde naar jou. Hij heeft jou in zijn armen geborgen. Jij bent zijn prachtigste kind. Daarom schrijft Paulus in zijn brief aan de christengemeente in Rome: ‘Zovelen als er door de Geest van God geleid worden, die zijn kinderen van God. Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen [letterlijk: ‘de Geest van adoptie’] ontvangen, door wie wij roepen: Abba, Vader!’ (Romeinen 8:14-15, HSV). ‘In Christus’ heeft God jou geadopteerd. Je bent niet langer slaaf, maar een zoon of dochter in het huis van God.