Overal gonst het van de verhalen over Jezus. Sommigen vinden dat Hij een goed mens is. Anderen zeggen dat Hij het volk misleidt. In Jeruzalem is een grote menigte op Jezus afgekomen. Tussen de mensen staan ook spionnen van de farizeeën. Zij hebben opdracht gekregen om goed te luisteren of Jezus misschien iets zegt wat tegen de wet ingaat. Zodat zij Hem kunnen aanklagen. Maar de dienaren komen diep onder de indruk terug en zeggen: ‘Nog nooit heeft iemand zo gesproken als Hij.’ Dat is precies wat de farizeeën niet willen horen. Ze hebben iets concreets nodig om Jezus te kunnen aanklagen voor godslastering.
Dan zien ze hun kans. Een vrouw is betrapt op overspel en wordt naar voren gesleurd. Ze brengen haar niet uit medelijden bij Jezus, maar als een valstrik. Zij willen Jezus in de val lokken en daarvoor hebben ze haar nodig. De wet is helder: overspel betekent steniging. Maar waar is de man met wie ze gezondigd heeft? Dat lijkt er niet toe te doen. De farizeeën zijn ervan overtuigd: wat Jezus ook zal zeggen, ze hebben Hem klem. Spreekt Hij haar vrij, dan schendt Hij de wet van Mozes. Beveelt Hij haar te stenigen, dan is Hij meedogenloos. In beide gevallen hebben ze Hem te pakken. Als Jezus de vrouw veroordeelt dan zal Hij het vertrouwen van zijn volgelingen verliezen, die hopen dat Jezus’ barmhartigheid onder de mensen de overhand krijgt. Voor de farizeeën is de vrouw afgeschreven. De stenen in hun handen zijn niet alleen voor haar bedoeld. Zij willen vooral Jezus treffen.
De farizeeën staan in een halve cirkel om Jezus heen, hun handen stevig om de stenen geklemd. De menigte houdt de adem in, nieuwsgierig naar wat Rabbi Jezus zal doen. Andere rabbi’s zouden hebben geciteerd uit de Schriften en de straf hebben bevestigd met hun koude, onwrikbare logica. Maar Jezus is anders. Hij zwijgt. In plaats van te spreken hurkt Hij neer en begint met zijn vinger in het stof te schrijven. Wat Hij schrijft, vertelt Johannes niet. Misschien schreef Hij de woorden uit Jeremia 17:13 in het zand: ‘Wie zich van U afkeren, zullen in het stof geschreven worden, want zij hebben de Heer verlaten, de bron van levend water.’ Door met zijn vinger deze woorden – of misschien de namen van de farizeeën zelf – in het zand te schrijven, wijst Jezus hen stilzwijgend op hun eigen zonden en hypocrisie.
Als ze blijven aandringen, richt Jezus zich op. Hij kijkt hen recht aan en zegt kalm: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar gooien.’ Daarna bukt Hij zich weer en schrijft. De enige die het recht heeft om stenen te gooien is Jezus zelf: de man zonder zonde. Een voor een druipen de farizeeën af, hun stenen achterlatend. Daar staat ze: oog in oog met de man die anders is dan alle anderen. Een koning die knielt in het stof, zodat zij kan opstaan in vrijheid. Jezus vraagt haar:
‘Vrouw, waar zijn je aanklagers? Heeft niemand je veroordeeld?’ Met een zachte, trillende stem antwoordt ze: ‘Nee, Heer, niemand.’ Zij mag zelf het bevrijdende woord spreken. Jezus zegt: ‘Dan veroordeel Ik je ook niet. Ga heen en zondig niet meer.’ Geen lange preek, geen vernedering of strenge voorwaarden. Alleen genade. En een uitnodiging om een nieuw leven te beginnen. Jezus is liefde die niet loslaat, vrede die blijft en waarheid die ons altijd weer thuisbrengt. Hoe ver we ook zijn afgedwaald.