‘U hebt mijn klacht veranderd in een dans, mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld’ (Psalm 30:12, NBV).

In de Bijbel staat het verhaal van Ruth die nog steeds rouwde om haar overleden man. Als teken van rouw scheurden mensen in die tijd hun kleren, gooiden ze zand of stof over hun hoofd en liepen ze op blote voeten. Vaak werd er speciale rouwkleding gedragen.  Het rouwkleed was een doek van ruwe stof, die op het blote lichaam om de heupen werd gedragen.

Schoonmoeder Naomi vond dat Ruth lang genoeg had gerouwd en spoorde haar aan om haar rouwkleren uit te trekken en Boaz op te zoeken. Zolang Ruth in het zwart gekleed ging zou Boaz, die een oogje op haar had maar een respectvolle man was, afstand houden: ‘Baad je, wrijf je in met olie, kleed je aan en ga naar de dorsvloer. Als hij gaat slapen moet je goed opletten waar hij zich neerlegt, en dan moet je naar hem toe gaan, de deken aan zijn voeteneinde terugslaan en daar gaan liggen. Hij zal je dan wel vertellen wat je moet doen’ (Ruth 3:3-4, NBV). In het zinnetje ‘kleed je aan’ gebruikte Naomi een woord waarmee de kleren werden bedoeld die na een rouwperiode weer aangetrokken werden. Ook het baden en het zichzelf inwrijven met olie betekende dat zij haar rouwperiode beëindigde. Vervolgens moest ze aan het einde van de dag naar Boaz toe gaan om aan zijn voeten te gaan liggen. Daarmee zou ze aangeven dat ze wel met hem wilde trouwen.

Ruth deed precies wat haar schoonmoeder haar had opgedragen. Toen Boaz na een dag hard werken gegeten en gedronken had, ging hij tegen een hoop koren aan liggen en viel in slaap. Zachtjes liep ze naar hem toe en ging aan zijn voeten liggen. Midden in de nacht schrok hij wakker, draaide zich om en merkte dat er een vrouw aan zijn voeteneinde lag. ‘Wie ben jij?’ riep hij. ‘Zij zei: Ik ben Ruth, uw dienares. Spreid uw vleugel over uw dienares uit’ (Ruth 3:9). In gewoon Nederlands zou ze gevraagd hebben: ‘Zou je mij tot je vrouw willen nemen?’

Het Hebreeuwse woord voor vleugel is kanap en verwijst naar de mantel van de liefde die de bruidegom in de huwelijksnacht over zijn bruid uitspreidde als teken dat de tijd van de liefde was aangebroken. Het beeld van de bruidegom die zijn vrouw bedekt met ‘de mantel van de liefde’ wordt door de profeet Ezechiël gebruikt om Gods  onvoorwaardelijke liefde voor het volk Israël te beschrijven. Het volk waarmee hij een huwelijksverbond heeft gesloten wordt voorgesteld als een pasgeboren baby’tje om wie niemand zich bekommert. Er is niemand die de navelstreng doorsnijdt, de baby wast, inwrijft en in doeken wikkelt. Geen mens kijkt naar haar om. Niemand heeft zoveel medelijden met haar dat hij de zuigeling verzorgt. De baby is ongewenst en wordt in het veld achtergelaten om te sterven. Maar dan lezen we dat God voorbijkomt en de baby ziet liggen, besmeurd met haar eigen bloed. Hij loopt haar niet onverschillig voorbij maar zegt: ‘Leef! Ik wil dat je leeft!’

Vervolgens beschrijft Ezechiël hoe de zuigeling uitgroeit tot een prachtige jonge vrouw. Opnieuw komt God voorbij. Hij draagt de mantel van de liefde in zijn handen: ‘Toen Ik weer voorbijkwam, zag Ik dat voor u de tijd van de liefde was gekomen. Ik spreidde de slip [Hebreeuws: kanap] van mijn mantel over u uit en bedekte uw naaktheid. Ik zwoer u trouw en ging een verbond met u aan; zo werd u de mijne’ (Ezechiël 16:8, WV). God kwam als een bruidegom tot Israël en bekleedde haar met de mantel van de liefde en riep haar toe dat de tijd van de liefde was aangebroken.

Sommige mensen lopen vandaag de dag in een rouwgewaad en met as op hun hoofd zonder dat anderen het zien. Net als Ruth rouwen ze nog steeds en te lang om wat ze zijn kwijtgeraakt of wat ze nooit hebben gekregen. Misschien ga jij zelf nog gekleed in een rouwgewaad en heb je het gevoel dat niemand in je is geïnteresseerd. Je hebt misschien zelfs het gevoel dat je het niet waard bent om Gods kind te heten. Ook voor jou geldt de belofte van God: ‘Wie treuren in Sion, worden getroost. De as op hun hoofd maakt plaats voor een kroon, rouw en wanhoop wijken voor feestkleren en parfum’ (Jesaja 61:2-3, GN).

Je mag je rouwkleed inruilen voor de mantel van de liefde. In Jezus gaat God niet aan jou voorbij. Hij ziet je en zegt tegen jou: ‘Ik ben gekomen om je leven en overvloed te geven. Ik wil dat je leeft!’ (naar Johannes 10:10). De tijd van rouwen om wat verloren is gegaan is voorbij. God heeft het gezien en wil dat je het in zijn hand legt: ‘U ziet het wél, want U aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in uw hand geeft’ (Psalm 10:14). Ik heb het in mijn leven honderden malen gepreekt: God neemt het niet van je af, Hij neemt het van je aan. Jezus wil met je ruilen: jouw as voor zijn kroon, jouw rouw voor zijn vreugde, jouw neerslachtigheid voor zijn lof. Door zijn offer aan het kruis ruilde Hij alles om. God neemt je gevoelens van afwijzing en minderwaarheid van je aan en legt de mantel van liefde over je schouders. Het is hét teken dat Hij jou in Christus honderd procent heeft goedgekeurd en aanvaard om zijn kind te zijn. Om jouw herstelde waardigheid nog meer te benadrukken krijg je een zegelring om je vinger, als blijk van Gods vertrouwen in jou en als teken van je koninklijke identiteit die je ontvangt in Christus. Je mag het met David uitzingen: ‘U hebt mijn klacht veranderd in een dans, mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld’ (Psalm 30:12, NBV).

Uit: Live in Love