Sommige christenen hebben van God een mascotte gemaakt. Zij doen niet anders dan menig taxichauffeur in de wereld. Zij hangen aan hun achteruitkijkspiegel een mascotte die hen onderweg moet beschermen tegen gevaar en ongeluk. Het kan een afbeelding van Maria zijn, van Jezus of hare Krishna, een vers uit de Koran of twee simpele dobbelstenen. Hun god is hun geluksbrenger, een beschermer tegen ziekten en gevaren. Zo heb ik gezien hoe in Zuid-Amerika geld en wijn geofferd werd aan de goden om voorspoed en geluk af te dwingen. Net zoals in sommige kerken gemeenteleden gevraagd wordt om voor de collecte tien euro te offeren, met de belofte dat God je er honderd euro voor terug zal geven. Zij hebben God klein gemaakt. Ze maken van Hem een mascotte. Maar met een mascotte heb je geen relatie. Een mascotte haal je tevoorschijn als je denkt dat je hem nodig hebt. Je draagt hem bij je in de hoop dat hij je succes zal brengen. Maar als het geluk en het succes uitblijven raakt hij steeds verder op de achtergrond. Uiteindelijk geloof je er niet meer in en gooi je hem weg. God is geen mascotte in zakformaat. Hij is degene die – juist als je vergeten bent Hem in je broekzak te stoppen – jou dag aan dag bij zich draagt.

Mensen van het ogenblik
Jezus noemde gelovigen die in God geloven als in een mascotte ‘mensen van het ogenblik’ (Markus 4:17). Zij hebben het Woord van God weliswaar met vreugde ontvangen, maar het heeft niet wortel geschoten in hun geestelijk leven. Als er later verdrukking of vervolging komt, struikelen zij meteen. Zij geloven in God zoals de wereld in haar goden gelooft: God als geluksbrenger. Jezus noemt hen ‘mensen van het ogenblik’ omdat God er in hun ogen alleen is voor de momenten dat zij Hem nodig hebben. Maar God laat zich niet gebruiken als een mascotte, die je in het doel kunt hangen zodat je zult winnen.

In 1 Samuel 4 lezen we dat op een dag het leger van Israël ten strijde trok tegen de Filistijnen. Het leger werd echter verslagen en ongeveer vierduizend joodse mannen lieten het leven. Toen kwamen de oudsten van Israël op het idee om de ark van het verbond erbij te halen. Zij baden niet tot de God van Israël, maar maakten van de ark een talisman die hen de overwinning moest brengen. Ze troonden de ark als een mascotte mee naar het slagveld. God laat zich echter niet gebruiken als een mascotte. Het leger van Israël werd opnieuw verslagen en de Filistijnen doodden die dag dertigduizend (!) joodse mannen. God laat zich niet behandelen alsof Hij op één lijn staat met de afgoden van de buren. God is geen godje in een doosje. De mascotte van Gods volk werd een trofee voor de Filistijnen. Zij namen de gouden ark als oorlogsbuit mee om in de tempel van Dagon te plaatsen. Toen ze de volgende dag wakker werden, zagen ze dat hun god op zijn gezicht was gevallen vóór de ark van God. Ze zetten Dagon weer op zijn voeten, maar de volgende morgen lag hij weer op de grond. Nu waren het hoofd van Dagon en zijn beide handpalmen afgehakt. Alleen zijn romp lag neergebogen voor de ark van God. Dit Bijbelverhaal leert ons dat God afrekent met afgoden die door mensen zijn gemaakt. Maar ook met elk verwrongen beeld dat wij van Hem maken. God is geen mascotte en laat zich ook niet als zodanig gebruiken. Gods kwaliteiten maken Hem niet inzetbaar als een joker. Wie het toch doet loopt het risico zijn geloof te verliezen.

Wil je hier meer over weten?
Bestel dan het boek ‘Waarom grijpt God niet in?’