In de tijd van Paulus verdeelde een diepe en funda­mentele ongelijkheid de samenleving. De Romeinen waren ervan overtuigd dat sommige mensen geboren waren om vrij te zijn en dat anderen geschapen waren om tot slaaf gemaakt te worden. Zij geloofden ook dat vrouwen van nature de mindere waren van mannen. Zelfs de Joden waren het met deze onge­lijkheid eens. Menig Jood dankte God dagelijks dat Hij niet geschapen was als een heiden, een vrouw of een varken.

We zingen het geregeld in onze kerken: ‘En Gods Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt.’ Dat is wat Paulus schrijft aan de christenen in Galatië: ‘U bent allemaal kinderen van God door het geloof in eenheid met Christus Jezus. De doop heeft u allen met Christus verenigd; u hebt Christus aangetrokken als een kledingstuk. Het doet er niet meer toe of u Jood bent of Griek, slaaf of vrij mens, man of vrouw. Want samen vormt u een eenheid in Christus Jezus’ (Galaten 3:26­28, GN). In het lichaam van Christus worden slaven en vrijen, Joden en heidenen, arm en rijk, mannen en vrouwen, bruin, rood, blank of geel zonder uitzondering in Christus verenigd. In Christus ziet God ons als gelijkwaardig, omdat we door de doop ‘met Christus zijn bekleed’. Als christenen zijn we zo met Christus verbonden dat God, als Hij naar ons kijkt, altijd eerst Jezus in ons ziet en dan pas of we Jood, Griek, slaaf, vrij mens, man of vrouw zijn.

Er is geen groepering in de wereld die mensen van zo uiteenlopende oorsprong en herkomst bij elkaar brengt. We zijn zo verschillend, maar ons geloof brengt ons samen in Christus. Paulus begint zijn brief aan de gemeente in Korinthe met een oproep: ‘Broeders en zusters, in de naam van onze Heer Jezus Christus roep ik u op om allen eensgezind te zijn: om scheuringen te vermijden en in uw denken en uw overtuiging volkomen één te zijn. Door Chloë’s huisgenoten is mij namelijk verteld, broeders en zusters, dat er verdeeldheid onder u heerst. Ik bedoel dat de een zegt: ‘Ik ben van Paulus,’ een ander: ‘Ik van Apollos,’ een derde: ‘Ik van Kefas,’ en een vierde: ‘Ik van Christus.’ Is Christus dan verdeeld? Is Paulus soms voor u gekruisigd? Of is het in de naam van Paulus dat u bent gedoopt?’ (1 Korintiërs 1:10­14). In het lichaam van Christus is er geen sprake van ‘wij’ en ‘zij’. In het lichaam van Christus ben ik één van wij. We zijn een samenstelling van verschillende culturen en rassen, verschillende tradities en rituelen, verschillende belevingen en uitingen. Beseffen we wel hoe rijk we zijn? Er is veel meer dat ons bindt dan dat ons van elkaar onderscheidt. Laten we stoppen met elkaar de maat te nemen. Laten we elkaar de ruimte geven omdat we samen verbonden zijn met de levende Christus.

We hoeven niet per se aan kerkelijke eenheid te werken als we geloven en belijden dat we één zijn in Christus. In Christus is de weg open naar de Vader en naar elkaar. We kunnen met heel ons hart kiezen voor eenheid in verscheidenheid als we weten wie we zijn in Christus. We kunnen wandelen in eenheid als ons hart genezen is en we in Christus verzoend zijn met onszelf. Onze eenheid in Christus is hét getuigenis naar een verdeelde wereld. Ik was geraakt door de woorden van Gerrit Vreugdenhil die zijn gemeente opriep om alles wat Christus als hoofd van de gemeente niet eert te laten varen: ‘Alles wat onze band met Christus in de weg staat, zullen we verwijderen. Alles wat de opbouw van het lichaam van Christus niet dient, daar zullen we mee stoppen. In de kerk is het alles door Hem, alles voor Hem en alles tot Hem. Zo zullen we samen een kerk zijn naar Gods hart. Waar mensen welkom zijn en overrom­peld worden door de liefde van God. Waar mensen leven vinden in Christus alleen.’

Uit: Ik ben één van wij